Hoe verhoudt het e-portfolio zich tot gestandaardiseerde toetsen?

Onderwijsinstellingen moeten een balans zien te vinden tussen een student-gecentreerd en instituuts-gecentreerd portfolio. Voorop staat dat helder en expliciet is geformuleerd wat je met dit middel wilt bereiken. Ondanks dat het belangrijk is om een kader en structuur te bieden, verhoudt het e-portfolio zich niet tot de huidige standaardisering van het onderwijs.

Op mijn lange ’te lezen’-lijst stond een interview met e-portfolioveteraan Helen Barret. In dit interview gaat zij onder meer in op de relatie tussen e-portfolio’s en gestandaardiseerde toetsen:

A standardized portfolio is an oxymoron; if it’s being implemented in lieu of standardized assessments then you lose the student in the process. Portfolios came out of the writing discipline via the constructivist learning model. When you have to so highly structure them to use them for high-stakes accountability, you lose that personal ownership over the portfolios.

Barrett legt ook terecht in het interview de nadruk op het belang van heldere doelen, en een heldere visie op het e-portfolio in relatie tot leren. Dat lijkt een open deur, maar blijkt toch wezenlijk voor een succesvolle implementatie:

  • Er wordt te vaak aan voorbij gegaan om dit helder en expliciet te maken.
  • Visie en doelen zijn vaak niet uitgesproken, impliciete, veronderstellingen. Mede daardoor heb je vaak te maken met geen eenduidige visie en doelen.

Barrett pleit voor een balans tussen een student-gecentreerd portfolio (veel autonomie voor de lerende om het e-portfolio vorm te geven) en een instituuts-gecentreerd portfolio (organisatie geeft structuur en kaders aan, docent geeft feedback en beoordeelt).

Zij verzet zich ook tegen het beeld dat lerenden binnen het onderwijs onvoldoende toekomen aan reflectie. Reflectie zou altijd een geïntegreerd en betekenisvol onderdeel moeten zijn van het leerproces.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

2 reacties

  1. Dag Wilfred,

    Afhankelijk van de wijze waarop je je visie op onderwijs helder hebt en ook daadwerkelijk consequent navolgt en toepast, kun je pas de vragen beantwoorden die te maken hebben met de personalisatie van leeromgevingen en portolio’s.

    Studentgecentreerd is nu eenmaal uit te leggen op meerdere manieren, van enerzijds ’toegesneden op de behoefte’ van de student (van maatwerk tot remediërend of passend onderwijs) tot anderzijds door de student ‘zelf gereguleerd leren’ (uiteenlopend van enkel de leeractiviteiten tot de leeractiviteiten inclusief de leerdoelen). Er zijn dus nogal wat graduele verschillen die de discussie er niet makkelijker op maken.

    Je kunt je m.i. bovendien afvragen of je, in de lijn van Barrett, moet denken aan een instituuts-gecentreerd portfolio aan de ene kant van een spectrum, wanneer je het daarbij in feite waarschijnlijk gewoon hebt over een pedagogisch-didactisch dossier in combinatie met een leerlingvolgsysteem. Dit lijkt zo’n verzoenende ‘gouden middenweg’ oplossing die in de dagelijkse praktijk (inrichten, beheren, autoriseren en gebruiken van systemen) niet veel bijdraagt aan de oplossing van vragen over het eigenaarschap van het leerproces (inclusief doelen) en de leerresultaten.

    Ik vraag me af of je hier niet in eenzelfde soort discussie terechtkomt als die gaande is rondom de inzet van persoonlijke leeromgevingen (PLE’s) als ‘counterpart’ van door instituties gecontroleerde leeromgevingen (MLE’s of ELO’s). Ook daar zie je voor- en tegenstanders die beide typen omgevingen diametraal tegenover elkaar plaatsen en gematigden die spreken van graduele verschillen en mogelijkheden om beide concepten te verbinden.

    Ik wil niet de indruk wekken dat ik geen mogelijkheden zie voor verbindingen of ontkennen dat er sprake is van graduele verschillen. Maar een term als ‘instituuts-gecentreerd portfolio’ doet volgens mij de kern van het begrip portfolio geen recht. Helemaal als je kijkt hoe het begrip ‘portfolio’ in de zakenwereld traditioneel wordt gebruikt m.b.t. organisaties en er dus met de term ‘instituuts-gecentreerd’ een heel ander aggregatieniveau in beeld komt. Op die manier maak je m.i. ook een heel gekunstelde verbinding tussen meso (instituuts-gecentreerd) en micro (student-gecentreerd) niveau. Instituten doen immers niets met studentenporfolio’s; docenten en slb-ers bijvoorbeeld des te meer.

    Zelfs al zou je, aanhakend bij een recent aandachtsgebied in de onderwijskunde (boundary objects en -crossing), een portfolio beschouwen als een ‘boundary object’, dan nog praten we m.i. niet over instituten maar over mensen (docenten – studenten – praktijkopleiders) als gebruikers van dit ‘boundary object’ om over leerdoelen, -inhouden en -activiteiten en uiteindelijk leeropbrengsten te praten.

    In zoverre er tenslotte over onderwijs en leren steeds meer gedacht wordt in termen van meerdere contexten (waaronder de werkplek) waar formeel en informeel geleerd wordt, zou je met de aanduiding ‘instituuts-gecentreerd’ ook die ontwikkeling tekort doen.

  2. Ik zou het liefste ook niet spreken van een instituutsgecentreerd portfolio. Dat zou eigenlijk niet moeten bestaan (daar hebben we andere namen voor, zoals leerlingvolgsysteem). Wat is wel goed vind aan Barrett’s benadering, is dat zij stelt dat een schoolorganisatie een bepaalde structuur kan aangeven voort een portfolio, en dat een docent o.a. feedback geeft op de inhoud. Volgens mij zijn lerenden daar om meerdere redenen mee geholpen. Je voorkomt er o.a. vrijblijvendheid mee.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.