Een terugblik op de ontwikkeling van twintig jaar leertechnologie

Wie de Ed Techie-blog van Martin Weller (werkzaam bij de Britse OU) volgt, heeft diens bijdragen over 20 jaar educatieve technologie vast voorbij zien komen. Op basis hiervan heeft hij nu een artikel in de Educause Review gepubliceerd. Een feest van herkenning. Ook al is er niet altijd een reden om slingers op te hangen.

Weller stelt m.i. terecht dat we op het gebied van leertechnologie slecht zijn in het vastleggen van de eigen geschiedenis en in het kritisch reflecteren op de eigen ontwikkeling. Dat leidt er toe dat we steeds roepen dat we ons bewegen op een snel veranderend terrein. Bovendien, voeg ik er graag aan toe, leidt dit ertoe dat we steeds weer geloven dat leertechnologie het onderwijs radicaal zal veranderen. Of dat we nu wel zijn gestuit op het wondermiddel voor alle problemen op het gebied van onderwijs en opleiden (‘silver bullit’). Het gebrek aan kritische reflectie leidt er m.i. ook toe dat we steeds weer in dezelfde valkuilen trappen, en veel energie en middelen verspillen.

In zijn terugblik op twintig jaar leertechnologie probeert Martin Weller de volgende vraag te adresseren:

What has changed, what remains the same, and what general patterns can be discerned from the past twenty years in the fast-changing field of edtech?

1998: Wiki’s. Het was in die tijd dat sommigen nog geloofden dat internet een hype zou zijn, en dat niemand online zou willen leren. Toch heerste er toen een sfeer van optimisme en een filosofie van openheid. Wiki’s zijn hier een voorbeeld van. Wikipedia is als leertechnologie echter een vorm van kennisoverdracht.

1999: E-learning. Deze term is dat jaar inderdaad geïntroduceerd. Veel termen begonnen toen met een ‘e’. Het besparen van kosten was een belangrijke drijfveer. Later zie je dit terug bij MOOCs, schrijft Weller.

2000: Learning objects. Analoog aan object-georiënteerd programmeren zou leerstof ook ontwikkeld moeten worden in kleine eenheden die vaak hergebruikt zouden worden. Volgens Weller zijn leerobjecten in deze zin nooit echt een succes geworden. Dit heeft verschillende oorzaken, bijvoorbeeld discussies over definities en een wereldvreemd onderwerp voor docenten.

2001: E-learning standaarden (van het IMS, SCORM, enzovoorts). Deze hebben best succes gehad, maar de hooggespannen ambities zijn niet volledig waargemaakt.

2002: Open Educational Resources. Mede dankzij OpenCourseWare van MIT. Creative Commons licenties zijn hier ook belangrijk voor geweest. Volgens Weller is OER behoorlijk succesvol omdat het aansluit op bestaande praktijken. Het heeft niet geleid tot transformaties op het gebied van onderwijs en opleiden. Persoonlijk vind ik Weller wat optimistisch over OER. Ze worden volgens mij helaas nog betrekkelijk weinig hergebruikt. Dat is ook best lastig (ivm rechten, kwaliteit, het decomponeren, enzovoorts).

2003: Blogs. Dankzij deze technologie werd het veel gemakkelijker om online te publiceren en anderen te volgen (met dank aan RSS).

If the web made everyone a publisher, RSS made everyone a distributor.

Weller is erg enthousiast over blogs en RSS en ik ben dat heel erg met hem eens. Hij legt echter niet de link met leren. Wat mij betreft faciliteren blogs en RSS vooral zelfgestuurde vormen van leren. Door te bloggen verwerk je materialen die je dankzij RSS hebt gefilterd.

2004: het LMS. Dit werd de centrale leertechnologie binnen instellingen. Diverse tools en systemen werden gebundeld. Blended en online cursussen werden ermee ontsloten. LMS-en werden echter gesloten gehelen, instellingen werden afhankelijk van leveranciers en innovatie werd beperkt.
Persoonlijk ben ik geneigd om het LMS een aantal jaren eerder op de tijdlijn te plaatsen. Rond 2004 werd juist de eerste kritiek op het LMS geformuleerd (mede dankzij de opkomst van web 2.0).

2005: Video. Dit jaar werd YouTube opgericht. Streaming video werd populair. Weller vergeet hierbij te vermelden dat deze opkomst ook is veroorzaakt door de sterk verbeterde bandbreedte, door de adoptie van draadloos internet en dankzij de smartphones (die van een latere datum zijn). Het gebruik van video is binnen onderwijs en opleiden inderdaad sterk toegenomen. Als instructiemiddel, maar ook op het gebied van co-creatie. Het leidt ook, zo merkt Weller terecht op, tot vragen over inbedding binnen curricula.

2006: Web 2.0. De verzamelnaam voor ‘user-generated content’ en sociale en open aspecten van het internet. In die periodewerd overal ‘2.0’ achter geplaatst, net zoals rond 1999 de letter ‘e’ voor begrippen werd geplaatst. Volgens Weller is de term ‘web 2.0’ al snel veranderd in ‘sociale netwerken’.

2007: Second Life en Virtuele werelden. Deze bestaan al langer, maar werden rond 2007 echt populair. De populariteit verdween echter snel, vooral omdat we bestaande processen -zoals een hoorcollege- nu in Second Life gingen verzorgen. Virtuele werelden behielden een ‘nerdy’ imago. Weller ziet echter hernieuwde interesse dankzij Minecraft en Pokemon Go. Deze technologieën zijn robuuster en -voeg ik er graag aan toe- ook gebruikersvriendelijker in vergelijking met Second Life cs. Ik zie overigens ook parallellen met VR-toepassingen als de Oculus Go.

2008: E-portfolio’s. Bedoeld om een leven lang leren te faciliteren, waarbij ook rekening gehouden zou worden met informele vormen van leren. Weller beargumenteert waarom e-portfolio’s destijds niet echt van de grond zijn gekomen. De technologie was te complex en echte adoptie vereiste didactische veranderingen.

2009: Twitter en sociale media. Weller herinnert zich het optimisme dat er was bij deze sociale media. Je kun interacteren met de hele wereld, ongeacht status. Je werd beoordeeld op je bijdragen. Helaas kennen we inmiddels ook de minder fraaie kanten. Sociale media hebben tegelijkertijd negatieve en positieve aspecten (“the paradox of social media”).

2010: Connectivisme. Wellicht de “first internet-native learning theory”. Leren zou plaatsvinden via netwerken van knooppunten (bronnen, mensen) waarbij de lerende centraal staat. De eerste MOOC ging zelfs over dit onderwerp. Eerlijk gezegd zou ik het connectivisme niet in een overzicht van twintig jaar leertechnologie plaatsen. De impact is m.i. te gering, al vind ik de theorie wel interessant.

2011: PLE. De persoonlijke leeromgeving. Dankzij web 2.0 zouden lerenden hun persoonlijke leeromgeving construeren. Je hoort er nog maar weinig van, al geloof ik inderdaad dat veel mensen een eigen leeromgeving hebben samengesteld (zonder het over een PLE te hebben). Weller merkt hierbij wel terecht op dat de PLE deel uitmaakt van een toenemende aandacht voor personalisering.

2012: MOOCs. De enorme aandacht voor massive open online courses ontstond in het najaar van 2011. Dit kwam in 2012 tot een hoogtepunt. Zoals wel vaker lagen verschillende (technologische) ontwikkelingen hieraan ten grondslag:

some of the open approach of OER, the application of video, the experimentation of connectivism, and the revolutionary hype of web 2.0.

De verwachtingen waren weer hooggespannen. Ook nu werd weer verwacht dat het onderwijs een revolutie te wachten zou staan. Niet dus. Toch hebben MOOCs volgens Weller het nodige opgeleverd, bijvoorbeeld de toegankelijkheid van kwalitatief materiaal voor grote groepen lerenden.

2013: Open Textbooks. Niet heel innovatief, maar wel gemakkelijk te adopteren, aldus Martin Weller. Ik vraag me echter af of het bestuderen van open textbooks niet minder effectief is dan het lezen van papieren boeken.

2014: Learning analytics. Data als de nieuwe olie, als de prikkel voor nieuwe vormen van kapitalisme. Toegepast op het onderwijs hebben we het dan over learning analytics. Je kunt het gebruiken als feedback. Maar er zitten ook donkere kanten aan.

2015: Digital badges. Ook deze ontwikkeling kent een trage adoptie. Dit heeft niet zo zeer met technologie te maken, maar wel met bewustwording en legitimiteit:

They represent a combination of key challenges for educational technology: realizing easy-to-use, scalable technology; developing social awareness that gives them currency; and providing the policy and support structures that make them valuable.

2016: De terugkeer van artificiële intelligentie (AI). In de jaren tachtig en negentig werd al gesproken over AI ten behoeve van intelligente tutoring systemen. Deze werkten niet heel goed. De computerkracht is echter explosief toegenomen. ICT kan veel beter met complexiteit omgaan. Weller wijst echter ook op onvolkomenheden en ethische vraagstukken.

Perhaps the greatest contribution of AI will be to make us realize how important people truly are in the education system.

Ik ben wat optimistischer gestemd over AI, al zie ik zeker ook negatieve kanten. De potentie zit wat mij betreft in het kunnen automatiseren van routinematig kenniswerk, waardoor onder meer docenten ontlast kunnen worden.

2017: Blockchain. Weller noemt deze ontwikkeling

perhaps the most perplexing, both in how it works and in why it is even in this list.

Deze technologie kan een rol spelen bij het permanent vastleggen en erkennen van leerresultaten (groot en klein) die op diverse manieren (formeel en informeel) zijn behaald. Diverse ontwikkelingen zoals het e-portfolio, digital badges, leren in MOOCs en via OER, komen daarin samen, schrijft Weller. De adoptie hiervan kan echter ook op conservatisme stuiten.

Voor 2018 heeft Martin Weller nog geen technologie gekozen. Wel wijst hij hier op de kritiek die is gekomen naar aanleiding van schandalen op het gebied van data en sociale media.

Martin Weller sluit zijn artikel af met een beschouwende conclusie. Daarin erkent hij dat hij een aantal ontwikkelingen -zoals gaming of virtual reality- geen plek heeft gegeven in zijn terugblik. Andere reflecties zijn:

  • De nadruk in het overzicht ligt op technologische innovaties waarbij technologie soms een toepassing zoekt. Bij een toekomstig overzicht is hopelijk meer aandacht voor concepten, didactiek en sociale bewegingen.
  • Verschillende ideeën keren terug met toenemend succes in de wijze waarop je gebruikt worden. Wat je ooit geprobeerd hebt, kan nu wel werken. Maar onderzoek wel waarom een idee eerder niet van de grond is gekomen.
  • Veel technologieën die in het onderwijs worden gebruikt, waren aanvankelijk niet voor leren bedoeld. Sommigen -denk aan Second Life- blijken ook niet geschikt voor leren.
  • Waak ervoor om onderwijs met andere sectoren te vergelijken:

The simple transfer of technology from other sectors often fails to appreciate the sociocultural context in which education operates. Generally, only those technologies that directly offer an improved, or alternative, means of addressing the core functions of education get adopted. These core functions can be summarized as content, delivery and recognition.

  • Het terrein van leertechnologie is geen spel voor ongeduldigen.

Ik heb met veel plezier deze bijdrage gelezen. Vooral omdat ik zo veel ontwikkelingen in dezelfde periode ook aan den lijve meegemaakt heb. Ik ben eigenlijk ook ongeduldig. De laatste conclusie van Weller moet ik me wellicht ook ter harte nemen.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

Een reactie

  1. Boeiend en leerrijk om de historiek te zien. Dit overzicht komt me van pas nu ik na twee jaar onderbreking mij opnieuw ga verdiepen in leren, ondersteund door technologie. Bedankt !

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.