En de MOOC-trein dendert voort (bloemlezing 6)

De afgelopen weken heb ik weer diverse blogposts en online artikelen over massive open online courses verzameld. In deze zesde bloemlezing vat ik elf bijdragen samen. En dat is een fractie van wat ik heb verzameld. Ik vermoed dan ook dat de MOOC-trein nog wel even voort dendert.

  1. Bert de Coutere verkent op zijn geheel eigen wijze toepassingsmogelijkheden van MOOC’s voor corporate learning. Bert is zelf betrokken bij de ontwikkeling van een MOOC op het gebied van leiderschap. Zijn voorbeelden zijn fictief, de toepassingen zelf niet: marketingdoelen/branding, technologie leren gebruiken (met zijdelings marketingdoelen), veiligheid intern (relevant en toegankelijk voor alle medewerkers; Bert erkent dat dit niet heel erg open is) en een cursus voor startende ondernemingen in een regio (eigenlijk een LOOC, Local Open Online Course). Bert ziet brancheorganisaties MOOC’s aan gaan bieden. De aard van grote bedrijven kan wel op gespannen voet staan met het toegankelijke karakter (Stephen Downes meent zelfs dat MOOC’s strijdig zijn met corporate learning).
  2. Volgens hoogleraar Herman van de Bosch van de Open Universiteit bieden MOOC’s kansen voor corporate academies om volwassenen bij te laten blijven op hun vakgebied. MOOC’s maken volgens hem namelijk bronnen toegankelijk die tot dusver vaak verborgen bleven. Voor daadwerkelijke krachtige leerervaringen is het echter noodzakelijk dat drie elementen worden geïntegreerd: kennis (op maat), communicatie (gecodificeerde versus impliciete kennis), inzicht en probleemoplossen (‘far transfer‘, toepassen in complexe situaties). Juist in dat laatste zijn gewone universiteiten volgens Herman niet goed.
  3. Debbie Morrisson vergelijkt de mislukking van de Coursera-cursus Fundamentals of Online Education (FOE) met het succes van een andere Coursera-cursus: e-Learning and Digital Cultures. Een aantal zaken heeft men gemeenschappelijk, zoals het platform en de duur van de cursus. Beide cursussen verschilden echter in opvattingen van docenten over hoe mensen leren. FOE was sterk docent-gecentreerd, terwijl Digital Cultures de lerende centraal staat stelt en hem/haar veel keuzemogelijkheden biedt ten aanzien van de wijze van participeren en de toegang tot bronnen. Bij de evaluatiemethode van de Digital Cultures staat ook peer-assessment centraal.
    Morisson vergelijkt de twee cursussen met vier oriëntaties op leren (behaviourisme, cognitivisme, sociaal constructivisme en connectivisme). De FOE-cursus is volgens haar volgens principes van behaviourisme en cognitivisme ontwikkeld. In de context van open en online leren werkt dat echter niet, meent Morrisson. e-Learning and Digital Cultures schaart zij tot de connectivistische oriëntatie.
    Debbie Morrisson’s onderbouwing is mager. Ik heb me echter onvoldoende in de didactische concepten van beide massive open online courses verdiept om durven stellen dat zij het bij het verkeerde eind heeft. Wat ik gelezen heb over de FOE-MOOC, doet me in elk geval sterk twijfelen aan de steekhoudendheid van haar beschrijving.
  4. Ambient Insight voorspelt een sterke groei van deelname van Amerikaanse studenten aan online leren. Deze groei zou wel eens voor een belangrijk deel veroorzaakt kunnen worden door massive open online courses. Dat schrijft Sramana Mitra in Coursera’s Business Model Challenge. De eerste Coursera-cursussen worden inmiddels -tegen betaling- afgesloten met studiepunten. Het is echter niet zeker of universiteiten deze credits ook erkennen. Over het business model schrijft Mitra:

    Recently, Coursera enabled access to organizations to their student database so that potential employers can search for suitable candidates. This Career Services initiative is available free to the students, but Coursera charges a fee to the organizations. Coursera also shares this revenue with their university partners. Details of their financial models are not available, but according to estimates the universities get between 6% and 15% of the revenues earned by Coursera.

    Verder is men vooral afhankelijk van investeerders. Coursera kan dus nog niet op eigen benen staan.

  5. Phil Hill heeft in drie etappes een typologie gemaakt van Coursera-deelnemers. Hij onderscheidt no-shows (wel inschrijven, niet deelnemen), observers (bekijken een deel van de leerstof en discussies, maar maken bijvoorbeeld geen toetsen), drop-ins (vallen binnen en voeren enkele activiteiten uit, vaak met een duidelijke focus, maar willen niet de hele cursus volgen), passieve participanten (in tegenstelling tot de observers bestuderen zij veel content, maken zij quizzes, maar participeren zij verder niet actief) en de actieve participanten (zij doen actief mee aan de meeste leeractiviteiten). Hill presenteert ook een grafiek waaruit blijkt dat alle typen deelnemers tijdens de cursus afhaken (maar de actieve participanten het minst.
  6. Hoe zorgen we ervoor dat deelnemers aan MOOC’s niet alleen content consumeren, maar ook daadwerkelijk gaan nadenken? Deze vraag staat centraal in David White’s
    MOOC: Self-Service Education? White schrijft:


    How do we encourage those who don’t have the necessary higher-education ‘literacies’ to wade through swathes of video lectures and online resources?

    Hij ziet daarbij een belangrijke rol weggelegd voor het organiseren van online live events. Daarin zouden ideeën, concepten en onderzoek bediscussieerd moeten worden. White schrijft:


    Perhaps the live event is what is missing from xMOOCs and the expertise of the connectivists is what’s needed to counter a self-service mentality which disenfranchises those without with the literacies required to go-it-alone in online learning?

  7. Robert Talbert staat stil bij kwaliteitszorg en MOOC’s. Hij kijkt daarbij naar de MOOC-aanbieders Coursera en Udacity. Aanbieders zouden volgens hem moeten aangeven hoe zij cursussen ontwikkelen en onderhouden. Hij stelt dat Coursera meer cursussen aanbiedt, en dat Udacity meer aandacht heeft voor kwaliteit. Zij investeren bijvoorbeeld meer in professionalisering van docenten. Is sprake van peer review en van standaarden op het gebied van onderwijskundig ontwerp, zo vraagt hij zich af.
  8. Clayton Christensen en Michael Horn vragen zich af of op welke manier MOOC’s het traditionele onderwijs zullen gaan ontwrichten. Want dat dit gebeurt, is voor deze auteurs geen vraag meer. Met behulp van MOOC’s bereiken universiteiten mensen die nu nog geen gebruik maken van hoger onderwijs. Er wordt ook een grotere markt bereikt, en er zal anders naar kwaliteit worden aangekeken (de auteurs nemen al een verandering bij Udacity waar: meer aandacht voor competentiegericht leren). De auteurs gaan ook in op de verhouding tussen de gevestigde orde van universiteiten en nieuwe MOOC-bedrijven en consortia. Als toekomstontwikkeling verwachten zij dat mini-cursussen zullen worden ontwikkeld, die lerenden beter in staat stellen om op basis van hun individuele leerbehoeften te leren. Ook verwachten zij veel van adaptieve technologie ten behoeve van personalisering.
  9. Steve Kolowich schrijft over de uitbreiding van Coursera en edX met nieuwe partners (zoals de Universiteit van Leiden en de TU Delft). Beiden internationaliseren. De auteur gaat ook in op de argumenten van onderwijsinstellingen om zich bij de één of de ander aan te sluiten. Deze argumenten hebben volgens Kolowich niet te maken met geld (er wordt nog niet echt verdiend aan MOOC’s), maar met functionaliteiten van platforms, voorwaarden van de overeenkomsten en met het non-profitkarakter van edX.
  10. Docent Keith Devlin biedt een inkijk in wat komt kijken bij het opzetten van een massive open online course. Volgens hem is dit een veel complexer en tijdsintensiever proces dan een gewone cursus. Devlin beschrijft uitgebreid de structuur van de cursus. Belangrijke elementen daarin zijn een tijdschema, korte -eenvoudig vormgegeven- video-opnames van inleidingen inclusief ingebedde quizzes (formatief, maar verplicht), opdrachten (zelfbeoordeling op basis van beschikbare tutorials), zelfgeformeerde studiegroepen voor peer feedback (dat zal een uitdaging zijn!), zogenaamde ‘problem sets‘ die uit meerkeuzevragen bestaan en meetellen voor het eindoordeel (en individueel gemaakt moeten worden; weer een uitdaging gezien het summatieve karakter) en een afsluitend examen dat via peer review wordt beoordeeld.
  11. MOOCs: Coursera, edX, Futurelearn and Udacity – University profiles biedt een visueel overzicht van kenmerken van verschillende universiteiten die participeren in diverse MOOC-initiatieven. Dit overzicht moet natuurlijk regelmatig geupdated worden om waarde te houden. Eén van de conclusies
    luidt dat het vooral universiteiten zijn, die in de top 200 zitten van de World University Rankings, die MOOC’s ontwikkelen. Wellicht omdat zij de meeste mogelijkheden hebben om te investeren?

Zie ook:

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

Een reactie

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.