Impressie dag 1 SURF Onderwijsdagen #OWD19

Motor voor versnelling. Kan de invoering van ICT in het onderwijs sneller? Kan ICT onderwijsinnovaties helpen versnellen? Dat is het thema van de Onderwijsdagen van dit jaar. Deze blogpost bevat een samenvatting van de sessies die ik vandaag heb bijgewoond.

Christien Bok van SURF mocht de Onderwijsdagen openen. De belangrijkste wetenswaardigheden uit haar keynote over ‘samenscholen of verslonden worden’ (over publiek waarden in het onderwijs) waren volgens mij:

  • Platforms en platformisering maken ons leven een stuk makkelijker. Zij bemiddelen tussen vraag een aanbod. Platforms maken gebruik van standaarden. Een groot gedeelte van ons sociale, economische en maatschappelijke leven wordt gefaciliteerd door platforms. Voorbeelden zijn Booking.com, Croqqer of Peerby. Bij platforms heb je een aantal dominante platforms (winner takes all).
  • Platforms hebben grote invloed vanwege de afhankelijkheid van bedrijven in betreffende sectoren (denk aan de invloed van Thuisbezorgd.nl).
    Gebruikers betalen platforms met hun data. Die delen we zonder veel na te denken. Bij apps doen we dat namelijk massaal. We delen onze gegevens, onze locaties, etcetera. Platforms gebruiken onze data ook om ons te beïnvloeden.
  • Amazon, Microsoft, Google, Apple en Facebook -de grote vijf- beschikken vaak ook over data omdat platforms gebruik maken van hun infrastructuren.
  • Platforms trekken zich niet veel aan van privacywetgeving. Maar door hun dominante positie komen zij daar mee weg. Uber houdt zich bijvoorbeeld niet aan CAO’s.
  • Platfoms trekken hun handen af van maatschappelijke verantwoordelijkheden. De winnaars bepalen de voorwaarden en deelnemende bedrijven moeten zich daar naar voegen. Dit zet de vrijheid van gebruikers en bedrijven onder druk.
  • Publieke waarden zoals privacy, veiligheid, democratische controle, betrouwbaarheid en transparantie worden normaliter door publieke instanties geborgd. Maar platforms hebben daar niets mee te maken.
  • Het is heel complex om platforms te dwingen publieke waarden na te streven. Dit is risicovol voor publieke waarden.
  • Binnen het onderwijs opereren er ook platforms zoals Coursera en edX. Deze partijen maken ook gebruik van data van studenten. Het is niet duidelijk waarvoor deze data worden gebruikt. Ook bedrijven zoals StuComm of Google for Education maken gebruiken van student data en zijn daar niet transparant over. En wat als deze partijen worden overgenomen door platforms? De grote vijf begeven zich ook op de onderwijsmarkt.
  • Onderwijswaarden zoals kwaliteit, toegankelijkheid, keuzevrijheid en ‘persoonlijke ontwikkeling’ kunnen op gespannen voet staan met belangen van platforms.
  • Platforms bepalen ook technische standaarden. Bij Coursera moet je je bijvoorbeeld voegen naar bepaalde standaarden van hen.
  • Gelukkig is er een verschil tussen open en gesloten standaarden. Open standaarden zijn juist gericht op uitwisselbaarheid. Ze voorkomen vendor lock-in en bevorderen innovatie. Eduroam en SURFConext zijn voorbeelden.
  • Het kiezen van een standaard is een complex maar noodzakelijk proces. Flexibilisering wordt bijvoorbeeld mogelijk gemaakt door standaarden.
  • Je moet je onderscheiden op inhoud, maar je zult tegelijkertijd afspraken durven te maken over ondersteuning en organisatie. Anders gaat iemand anders het voor het onderwijs doen.
  • Afspraken over student identiteiten en edubadges zijn bijvoorbeeld van groot belang. Maar we doen heel lang over het maken van afspraken. Studielink was een proces van tien jaar. Hebben we die tijd?
  • Het onderwijs zou centrale afspraken moeten maken over de identiteit van studenten. Die is nu opgesloten binnen de muren van de instelling. En geldt zolang een student is ingeschreven. Het onderwijs moet die zelf in handen houden. Verder zijn afspraken nodig over microcredentialing. Zodra deze een waarde op zich krijgen, komt certificering onder druk te staan. Tenslotte zijn afspraken nodig over data van studiegedrag. Deze data worden vaak verzameld onder de voorwaarden van leveranciers. Het onderwijs moet eisen dat systemen voldoen aan onze voorwaarden. Dit vraagt het opgeven van een deel van je autonomie, een groot gevoel van urgentie en leiderschap.

Christien had een terecht kritisch verhaal dat je wat mij betreft onvoldoende hoort tijdens dit type conferenties. Onderwijsinstellingen zouden wat mij betreft vaker het gebruik van open standaarden en het actief naleven van publieke (onderwijs)waarden als ‘knock out criterium’ bij selectieprocessen mogen benadrukken. Ik heb zelf in discussies meegemaakt dat ‘gebruikersgemak’ en functionaliteit nog steeds prevaleren boven open standaarden en privacy. In mijn privésituatie ben ik daar zelf ook niet heel consequent in. Ik gebruik nog steeds Facebook omdat ik anders met sommige mensen geen of minder contact heb. Ook al zou ik Facebook eigenlijk vanwege privacyschendingen niet meer moeten gebruiken.

Bridges & Pathways: Supporting Flexible Learning Through Open Credentials door Rick West (Brigham Young University)

Rick West, associate professor aan de Brigham Young University in Utah (VS), werkt sinds 2012 aan het concept van educatieve badges. Hij doet daar ook onderzoek naar. Hoe kunnen open badges voor studenten meer flexibiliteit mogelijk maken? De belangrijkste wetenswaardigheden uit zijn bijdrage waren naar mijn mening:

  • Studenten hebben mede dankzij internet meer keuzemogelijkheden. Werkgevers stellen ook andere eisen aan afgestudeerden dan waar het hoger onderwijs standaard voor opleidt, en aantoont via diploma’s. Leren gebeurt ook niet alleen meer binnen een onderwijsinstelling. Dat wordt echter niet erkend.
  • Werkgevers kijken eerder naar competenties, en niet naar cursussen die zijn gevolgd. Onderwijs wordt ook meer gebaseerd op competenties, via individuele leerpaden. Daarbij wordt meer gekeken naar performance (wat mensen kunnen). Studenten leren ook meer via ervarend leren.
  • Credentials moeten hier mee mee rekening houden. In aanvulling op diploma’s, heb je ander typen credits nodig. Diploma’s zeggen maar beperkt wat over lerenden. Wat zegt een diploma nu echt over een student? Wat is het bewijs achter een diploma of cijferlijst?
  • Open microcredentials zijn klein en richten zich op vaardigheden en kennis. Je kunt ze mee nemen naar andere instituten en je kunt ze online delen. Deze microcredentials bevatten ook data over de performance. Je kunt ze ook op allerlei manieren verwerven. Niet alleen via een opleiding.
  • Er is een grote behoefte aan een leven lang leren, maar mensen zijn daar vaak niet toe in staat (diverse oorzaken liggen hieraan ten grondslag).
  • West stelde een aantal vraagtekens bij de wijze waarop we ons onderwijs organiseren. Bijvoorbeeld studenten die jaren leren, geen diploma krijgen en ook geen ander tastbaar bewijs. Microcredentials kunnen daar een oplossing voor zijn. Ook voor het realiseren van meer keuzemogelijkheden.
  • West presenteerde verschillende case studies van instellingen met betrekking tot microcredentials. Zijn universiteit wilde veel potentiële studenten bereiken die nog geen toegang hadden tot hoger onderwijs. Met het initiatief Pathway Connect bereidt men studenten voor op hoger onderwijs. Daarmee verdienen studenten badges. Vervolgens verdienen ze steeds meer badges, op basis waarvan je een certificaat krijgt na 3-4 maanden. Dankzij dit certificaat blijven studenten meer gemotiveerd en houden ze de opleiding ook vol. Voordat men certificaten uitgaf, hield 67% de opleiding vol. Na de introductie van het certificaat houdt bijna 90% de opleiding vol. Studenten geven aan dankzij certificaten sneller aan betaald werk te komen.
  • 70% van de 40.000 studenten geeft aan zonder BYU-Pathway niet aan hoger onderwijs begonnen te zijn. Microcertificaten zorgen voor succeservaringen voor studenten die normaliter niet aan hoger onderwijs deelnemen.
  • EduID maakt het mogelijk dat studenten makkelijker bij verschillende instituten kunnen leren. Studenten kunnen microcertificaten hierdoor beter meenemen.
  • Badges kunnen motiverend werken voor deelnemers. Ze kunnen een uitdrukking zijn van individualiteit. Waarmee je je kunt onderscheiden van anderen.
    De eindgebruiker is belangrijk. Dat is degene die inzicht krijgt in de microcredentials. We moeten dus de waarde van badges benadrukken, ook richting werkgevers en degenen die toegang verlenen tot opleidingen met entree-eisen.
  • Badges moeten anders zijn. Dus niet hetzelfde als een andere beoordeling. Het moeten geen vervangers zijn van bestaande manieren van beoordelen.
    Wijken de Nederlandse cultuur en onderwijssysteem niet te zeer af van de VS om badges hier succesvol te maken? Wij benadrukken minder het belang om je te onderscheiden van anderen.
  • Universiteiten en hogescholen zouden een leidende rol moeten hebben in deze ontwikkeling.
  • Microcredentials kunnen vooral een brug bouwen voor degenen die normaliter niet participeren in hoger onderwijs. Grote ICT-bedrijven bieden nu al microcredits aan. IBM biedt credits aan omdat men vindt dat universiteiten onvoldoende actueel zijn met hun aanbiedt. Deze credits worden nu erkend door NorthEastern University.
    Studenten hebben wel hulp nodig in het creëren van leerpaden. Voorkom de paradox of choice (mensen worden niet gelukkig van te veel keuzemogelijkheden). Geef aan wat lerenden nodig hebben om ergens te komen. Dat kan op verschillende manieren.
  • Purdue University: een begeleider bespreekt wat een student moet worden en adviseert daar badges bij. Plus mogelijkheden om die badges te verkrijgen.
  • Georgia State University: drie badges vormen een cursus, vier cursussen vormen een certificaat, drie certificaten zijn een diploma.
  • Lerenden gaan beschikken over een Comprehensive Learning Record, waarin microcredits zijn opgenomen.
  • Badges kunnen aan competentieframeworks gekoppeld worden.

Rick West wist m.i. overtuigend te beargumenteren dat badges (als uitingen van microcredentials) vooral belangrijk zijn voor degenen die een opleiding niet afronden of voor degenen voor wie de drempel om deel te nemen aan een opleiding te hoog is. Hij stelde dat deze ontwikkeling het onderwijs revolutionair zal veranderen. Die frase heb ik echter een keer of tien te vaak gehoord, om erin te geloven. Een belangrijke uitdaging bij deze ontwikkeling is het ‘civiel effect’ dat microcredentials krijgen.

Ervaar met eigen ogen, handen en oren tech-toepassingen

Ik heb in het demolab een aantal interessante toepassingen gezien en aan den lijve ervaren:

  • Een applicatie binnen de Oculus Go van The Simulation Crew en Ixperium Health waarmee je een intakegesprek met een virtuele patiënt kunt oefenen. Jij spreekt terwijl je een knop op de controller van de Oculus Go vasthoudt. De virtuele patiënt reageert op jouw zinnen. Men gebruikt daarbij Google Speech.
  • Chatbot Helpr waarmee je studievaardigheden kunt ontwikkelen.
  • Een Oculus Go-applicatie van de universiteit Leiden waarmee je diagnoses leert stellen bij een patiënt. De lerende krijgt verschillende keuzemogelijkheden binnen het proces van diagnose stellen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van 360 graden video.
  • Microsoft Hololens waarmee je longonderzoek kunt doen. Je hoort echte opnames van de longen van echte patiënten.
  • Een applicatie waarmee video’s semi-automatisch vertaald kunnen worden zodat video’s toegankelijk worden voor doven en slechthorenden. Deze applicatie richt zich op Nederlands, Duits en Scandinavische talen.

Mooie en vooral relevante toepassingen.

Working with EdTech (met vaak innovatieve leertechnologieën)

Erna Kotkamp en Michelle Olmstead houden zich bezig met een raamwerk voor het opschalen en breder adopteren van innovaties met leertechnologie. Bij een bredere adoptie van nieuwe technologie loop je vaak tegen een aantal interne problemen aan.

  • Zij onderscheidden de fases oriëntatie, experimenteren, opschalen experimenten, beslissen, ‘establishing’. Daarbij kijken zij per fase onder meer naar resultaten (outcomes) en outputs.
  • Het is volgens hen complex om van een opgeschaald experiment te komen naar besluitvorming. Dan heb je universiteitsbreed beleid nodig en belangrijke financiële investeringen en ondersteuning. Start-ups voldoen vaak niet aan financiële eisen die universiteiten stellen. Met als gevolg dat instellingen alleen maar met grote, traditionele, edtech bedrijven blijven werken.
  • Het is volgens hen heel belangrijk om verwachtingen te managen als het gaat om het opschalen.
  • Als het gaat om opschalen, dan krijg je ook te maken met contractmanagement, privacy, ICT-architectuur, etc. Dat maakt brede adoptie complex en traag.
  • Zij ontwikkelen momenteel modellen voor de adoptie van leertechnologie.
  • Belangrijke drempels voor een brede adoptie zijn onder meer: duidelijk beleid, financiële ondersteuning, inkoop (onderscheid tussen start-ups en volwassen ed-tech), centraal-decentraal, wettelijk (o.a. intellectueel eigendom, AVG).
  • Je hebt moed nodig om innovaties uit te voeren. Daar heb je centra voor innovatie voor. Zij pleitten ervoor dat meerdere instellingen voor hoger onderwijs experimenten met nieuwe technologie uitvoeren. En deel ervaringen met start-ups. Durf partnerships aan te gaan met start-ups om innovaties van de grond te krijgen.

De problematiek die zij schetsen is herkenbaar. Experimenteren met nieuwe technologie is geen probleem. Maar dan? Aan de andere kant heb ik ook begrip voor terughoudendheid om nieuwe technologieën steeds maar organisatiebreed in te voeren (application overload, niet altijd duidelijke meerwaarde, hoge kosten, veel beheerslast).

Mastermind: escaperoom voor docenten

Emma Bosman en Jasper van Winden van de Universiteit Utrecht gingen in op het bereiken van de early majority van docenten bij het gebruik van ICT in het onderwijs. Voor deze doelgroep heb je een andere strategie nodig dan voor de early adopters of innovators. Zij wilden deze docenten een tool bieden om een bewuste overweging te laten maken ten aanzien van didactische technologieën. Docenten moeten tools ervaren, en ervaringen met anderen kunnen delen. In Utrecht hebben ze daar een escaperoom voor ingezet. Je moet in een escaperoom ondersteuning durven vragen, je wordt gedwongen om onmiddellijk te handelen, je bepaalt zelf wat je gaat doen, nabespreking is integraal onderdeel van de activiteit, het is een teamactiviteit waarbij enthousiastelingen anderen meenemen.
Elk escaperoom heeft een narratief, een context. Ze hebben gekozen voor een student die een niet bestaande technologie heeft ontwikkeld. De student zit vast in een virtuele wereld en moet gered worden door opdrachten met leertechnologieën uit te voeren. De escaperoom bevat ook retro-technologie.
Puzzels zijn onderwijstools waarbij je functionaliteiten moet gebruiken om de puzzels op te lossen.
De escaperoom faciliteert dat studenten waarnemen dat ze autonoom zijn. Ze krijgen bijvoorbeeld ‘clues’, en minder hints (daardoor verdwijnt het autonomiegevoel).
De escaperoom bevat ook een puzzelpad met een overzicht van te zetten stappen.
De nabespreking vindt plaats met behulp van een onderwijskundige. Daardoor wordt een vertaalslag gemaakt van spelervaring naar praktijktoepassing.
De escaperoom is inmiddels gebruikt door 250 spelers (in groepen van 6). Deelnemers denken goed na over de inzet van leertechnologie. Onduidelijk is of de leertechnologieën ook daadwerkelijk in de praktijk worden ingezet. Docenten rapporteren dat ze de tools ook willen gaan inzetten.
Een escaperoom met nabespreking kost per persoon 2,5 uur.
Scalable learning, Remindo, TrainTool, Feedback Fruits, Pitch2Peer komen in de escaperoom aan de orde.

Escaperooms zijn natuurlijk best een hype. Toch is dit een originele aanpak om docenten na te laten denken over didactische toepassingen van leertechnologie.

Afrondende keynote

Eric Slaats van Fontys is ervan overtuigd dat studenten veel beter leren als je hen de ruimte geeft en aanspreekt op hun talenten. Hij is verantwoordelijk voor de ‘open opleiding’ van de Hogeschool ICT De studenten bepalen de leerroute naar hun diploma helemaal zelf: geen rooster, geen toetsen en zelfs geen voorgeschreven curriculum. De belangrijkste wetenswaardigheden uit de keynote die hij samen met studenten verzorgde, waren:

  • We moeten studenten geen kunstje zijn, maar problemen voor de toekomst leren oplossen.
  • Mensen moeten adaptief en veerkrachtig zijn, innovatief en met een zekere verantwoording kunnen opereren. Daartoe moet je opleiden.
  • Al onze studenten hebben IT-systemen en gebruiken ze ook. Zij hebben geen moeite om de juiste middelen te vinden. Studenten zijn heel goed in staat om zelf informatie te vinden. Maar ze moeten informatie vooral leren duiden. Via een betekenisvolle dialoog. Dat vind je online niet terug. Daar heb je onderwijs voor nodig.
  • Kun je niet elke student een eigen betekenisvolle dialoog geven? Studenten rennen nu van toets naar toe. Geef hen meer eigenaarschap, ook over toetsen.
    We leggen steeds de nadruk op wat lerenden niet kunnen. Dat werkt niet motiverend.
  • Studenten willen inspiratie en ook structuur. Plan maar hoe je jezelf wilt ontwikkelen. In het begin vragen ze waar ze op worden getoetst. Hoe kun je toetsen dus precies en betekenisvol maken?
  • Studenten werken aan ‘challenges’ die 126 echte bedrijven inbrengen
  • Studenten krijgen feedback en leggen feedback vast. Zij leveren opdrachten regelmatig in, en niet alleen op het einde. Studenten creëren zelf opdrachten op basis van de challenges van bedrijven. Studenten geven zelf aan wat beoordelingscriteria zijn.
  • Studenten krijgen binnen een leeromgeving een personal course waar zij hun eigen opdrachten inzetten. Ze schrijven hun eigen rubriek (criteria en KPI’s). Als docent beoordeel je en monitor je de beoordeling. Per student krijg je dan ook een persoonlijk diploma.
  • Begin met een visie, niet met tooling. Tooling hackt je onderwijs.
  • Begin met studenten die zeer gemotiveerd zijn.
  • Heb vertrouwen in studenten.
  • Studenten worden ook begeleid bij het maken van keuzes. Als student leer je vooral ook om te leren. Goede coaching in het begin is van groot belang. Je leert vooral als je de inhoud moet gaan toepassen.
  • Het open onderwijs komt vooral vanaf het tweede jaar aan de orde.
  • Er vallen studenten uit voor wie deze aanpak niet werkt. Maar dat is bij andere didactische concepten ook het geval.
  • De docenttijd wordt meer gespreid over de loop van een studiejaar. Je hebt geen pieken in werkdruk doordat je aan het eind veel opdrachten moet beoordelen.
  • Per student heb je als docent 22 uur begeleidingstijd beschikbaar. Dat is een randvoorwaarde.
  • Trekt deze opleiding niet een specifiek type student aan? Is deze aanpak ook toepasbaar in andere domeinen? De studenten zelf denken van wel.

Slaats werkt al vele jaren met dit concept waarbij studenten voor een groot deel eigenaar zijn van hun leerproces. Ik heb toch enkele vragen hierbij:

  • Selecteer je hiermee niet veel meer aan de poort dan bij andere didactische concepten?
  • Kunnen andere vakgebieden ook over zoveel authentieke opdrachten beschikken als de HBO-opleiding ICT?
  • Mijn beeld is dat ICT-bedrijven junior medewerkers nog intensief inwerken. Verwachten zij wellicht minder vakkennis dan andere werkgevers doen?
  • Een kwalitatief goede begeleiding is sleutel van dit concept. Daarnaast wordt dit concept waarschijnlijk ook uitgevoerd door docenten die het hebben ontwikkeld of die bewust ervoor gekozen hebben om met dit concept te gaan werken. Daardoor is toepassing in andere opleiding niet 1-2-3 te realiseren.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.