Elektronische leeromgeving geeft opleiden via Internet impuls 

In het decembernummer van Nederlands Tijdschrift voor Bedrijfsopleidingen (jaargang 1999) deed Natasja Paulssen een goede aanzet structuur aan te brengen in de kansen en belemmeringen die bij opleiden via Internet in de praktijk de kop op steken. Een -volgens ons- essentiële trend laat zij helaas buiten beschouwing: de opkomst van elektronische leeromgevingen. Een trend die opleiden via Internet-technologie een flinke impuls kan geven. Of zoals in het rapport van de ‘Wit Capital Corporation’ wordt beschreven: “Emerging technologies now enable companies to effectively deliver a wide range of education products around the world, and at lower costs than traditional alternatives.”
In dit artikel gaan we kort in op de toepassingsmogelijkheden van elektronische leeromgevingen en op eisen die aan een elektronische leeromgeving kunnen worden gesteld.

Een elektronische leeromgeving (ELO) creëert met behulp van informatie- en communicatietechnologie (ICT) een omgeving die leerprocessen helpt plaats te vinden en organiseren. Een ELO doet een krachtig appèl op de lerende om op een (inter)actieve en constructieve wijze te leren (zie Onstenk & Meijer, 1998, p. 5-6).  Steeds vaker worden ELO's vormgegeven met behulp van Internettechnologie, zodat leren "any time, any place, anywhere" plaats kan vinden. Communicatiefaciliteiten maken prominent deel uit van een ELO.

Toepassingsmogelijkheden 

Elektronische leeromgevingen kunnen grosso modo op vier manieren worden gebruikt.
In de eerste plaats kunnen opleidingen ondersteund worden met behulp van een ELO. Deelnemers volgen bijvoorbeeld hoorcolleges  en bestuderen literatuur. Daarnaast hebben zij de beschikking over een elektronische leeromgeving om onderling te communiceren, experts te raadplegen, "online" opdrachten te kunnen maken. of het raaplegen van achtergrondinformatie (zie ook D. French in Internet Based Learning).
De tweede toepassing van een ELO is als ondersteunend gereedschap bij de implementatie van een nieuw systeem, een release van een systeem of de invoering van een nieuwe werkmethodiek. Via de ELO kan de gebruiker van een systeem of methodiek een taakgerichte training volgen en ondersteuning krijgen.
Op de derde plaats  kan een ELO door opleidingsinstituten worden gebruikt voor de ontwikkeling van een leerportaal ("learning portal"): cursussen en opleidingen worden volledig verzorgd via Internet. Cursisten volgen online een assesment, kopen een cursus (of een module van een opleiding) via Internet en krijgen na betaling een persoonlijke toegangscode waarmee ze een besloten website kunnen bezoeken. Hier vinden ze leerstof, kunnen ze via videoconferencing colleges volgen, met andere cursisten samenwerken, een virtueel spreekuur van een coach bezoeken en het maken van afsluitende toetsen.
In de vierde -en laatste- plaats kan een ELO ook gebruikt worden voor de ontwikkeling van een "virtuele bedrijfsacademie". In een ELO (alleen toegankelijk voor medewerkers van het betreffende bedrijf) vinden personeelsleden instructies, trainingen, cursussen en zelfs complete opleidingen. Ze kunnen er  samen met collegae aan werkstukken werken, experts van andere locaties om raad vragen en toespraken van directieleden beluisteren. Een virtuele bedrijfsacademie kan worden gebruikt om nieuwe medewerkers in te werken, om computerprogramma's te helpen invoeren of om personeelsleden voor te bereiden op nieuwe functies. Daarbij gaat het niet alleen om de ontwikkeling (en het delen van) kennis, maar ook om de "shared values" van een organisatie. De virtuele bedrijfsacademie wordt ook in de zogenaamde "supply chain" geïntegreerd: afnemers en leveranciers worden getraind in het omgaan met de organisatie (E. Masie, oktober 1999).

Afhankelijk van de ambities van een organisatie kan een ELO kan meer of minder ambitieus worden ingevoerd. Voor organisaties is het daarom van groot belang vooraf helder te krijgen of men wel behoefte heeft aan een ELO. In de praktijk blijkt dat organisaties vaak in eerste instantie meer behoefte hebben om kennis te delen via een zogenaamd intranet (met functionaliteiten zoals een nieuwsrubriek, een databank met documenten, een discussieforum, een agenda en e-mail) terwijl in een later stadium de ambities  richting een ELO ontstaan.

 

Zelf ontwikkelen?

Als organisaties het principe-besluit hebben genomen om een ELO te gebruiken (en ook weten met welk doel), dan kan men natuurlijk besluiten zelf een elektronische leeromgeving te (laten) ontwikkelen. Dit kost echter de nodige tijd, energie en geld. Gelukkig zijn al tientallen ELO's ontwikkeld. Daarbij gaat het om omgevingen waarin leerstof nog moet worden opgenomen. Deze ELO's bevatten dan functionaliteiten zoals een agenda, een toetsprogramma, discussiefora of een "chatruimte" (waar je van gedachte kunt wisselen met medecursisten). Onderling verschillen de ELO's nogal. Zowel wat betreft functionaliteit, prijs als techniek die nodig is om de ELO te kunnen gebruiken.
Om een keuze te kunnen maken voor een omgeving zullen eerst criteria geformuleerd moeten worden. Vier typen criteria kunnen worden onderscheiden (zie: Droste, 1999).

1. Pedagogisch-didactische criteria.

Bijvoorbeeld: Hoe belangrijk is presentatie van leerstof met plaatsjes, video en geluid? Moet het mogelijk zijn dat cursisten gezamenlijk opdrachten uitvoeren? Of: Is self-assesment een vereiste?

2. Organisatorische /beheercriteria.

Zoals: Moeten cursisten zich online kunnen inschrijven?  Is uitwisseling van gegevens met een ander administratiesysteem belangrijk?

3. Infrastructurele criteria.

Voorbeelden zijn: Op welke servers kan de omgeving "draaien"? Hoe veilig is het systeem? Hoe is de toegang voor de cursisten en docenten geregeld?

4. Kosten en algemene criteria.

Hieronder vallen aspecten als referenties (klantengroepen), gebruikersvriendelijkheid, vaste en variabele kosten (inclusief kosten van implementatie).

Vervolgens moeten de criteria gewogen worden. Bijvoorbeeld: kopen we product X dat prima beantwoordt aan onze pedagogisch-didactische criteria, of kopen we product Y dat behoorlijk voldoet aan deze criteria maar dat de helft kost?

Na deze afweging kan de organisatie overgaan tot aanschaf en implementatie van de ELO.

  

Techniek geen beperking!

In het artikel "Bedrijfsopleiden via het internet" stelt Paulssen terecht dat de techniek vaak nog een beperkte factor is. Inderdaad, veel organisaties "hikken aan" tegen het beheer van een elektronische leeromgeving. Neem bijvoorbeeld het product Lotus LearningSpace. Evaluaties van elektronische leeromgevingen (zie onder andere Droste, 1999) zijn lovend over de functionaliteit van deze omgeving. Als nadeel wordt echter genoemd dat organisaties een aparte server moeten aanschaffen om deze omgeving te kunnen gebruiken. Een behoorlijke drempel voor organisaties die een ELO willen gebruiken.

De opkomst van zogenaamde "Application Service Providers" (ASP) kan hier een oplossing voor bieden. Een Application Service Provider is een organisatie die standaard applicaties beschikbaar maakt via het Internet. Organisaties hoeven niet zelf meer te investeren in de aanschaf en implementatie van een nieuw software pakket maar huren deze bij de ASP. Daarbij kan het gaan om applicaties zoals Office, een Intranet, maar ook een ELO zoals LearningSpace. Een ELO wordt aangeboden door een gespecialiseerde ASP: een zogenaamde LSP (Learning Service Provider).Het enige wat afnemende organisaties nodig hebben, is toegang tot Internet en een "webbrowser" (Microsoft Internet Explorer of Netscape) voor de medewerkers. De ASP draagt dan zorg voor beheer, vernieuwing van de technologie, begeleiding van gebruikers en beveiliging. De technische drempel voor organisaties wordt hiermee drastisch verlaagd zodat opleidingsinstituten en opleidingsafdelingen zich kunnen richten op hun kernactiviteit: het verzorgen van kwalitatief goede cursussen en opleidingen, zodat organisaties meer rendement kunnen  halen uit de kennis van hun medewerkers.

  

Literatuur:

 

Droste, J. (1999), "Advies keuze teleleerplatform 1999", Utrecht: SURF Educatie<F>.

Onstenk, J. en Meijer, J. (1998), "De elektronische leeromgeving in de BVE-sector", Den Bosch: CINOP.

French, D. (1999), “Internet Based Learning Chapter 4: Skills for Developing, Utilizing and Evaluating Internet Based Learning:, Kogan Page

Masie E. (19 oktober 1999), “Supply Chain Learning – Training Customers & Suppliers”, the MASIE center, http://www.masie.com

Wit Capital Corporation (1999), “The E-Knowledge Industry: New Ways to Build the New Economy”, http://www.witcapital.com

 

drs. Wilfred Rubens (wilfred.rubens@siennax.com) en drs. Vincent Perquin (vincent.perquin@siennax.com) zijn werkzaam als e-learning consultants bij Siennax B.V.