Vier pijlers van leren vanuit neuro-educatief perspectief

Het flipped classroom-model belooft veel maar valt in de praktijk ook tegen omdat het zich beperkt tot het omdraaien van content, terwijl de werkelijke uitdaging ligt in het activeren van cognitieve processen bij lerenden. Volgens Clara Vanbellingen vereist dit een bewust ontwerp van alle leerfasen, waarbij technologiekeuzes worden afgestemd op wat we weten over hoe het brein daadwerkelijk leert. Volgens mij moeten we daarbij overigens niet alleen kijken naar hoe het brein werkt.

flippedHet flipped classroom-model heeft zich volgens Clara Vanbellingen ontwikkeld tot een standaardmethode in het onderwijs. Binnen dit model bestuderen lerenden leerstof in eigen tijd, en worden fysieke bijeenkomsten gebruikt voor actieve verwerking. Veel implementaties van dit model blijken de potentie echter niet waar te maken. Het probleem ligt volgens de auteur niet in het herordenen van content, maar in het ontbreken van doordachte cognitieve activering van lerenden.

Volgens Vanbellingen biedt neuroeducatie belangrijke inzichten voor effectief leren. Neuroeducatie is een interdisciplinair vakgebied dat principes uit de neurowetenschappen combineert met onderwijs om te begrijpen hoe het brein leert (bron). Zij schrijft dat Stanislas Dehaene, hoogleraar aan het Collège de France, vanuit dit vakgebied vier fundamentele elementen heeft geïdentificeerd die bijdragen aan succesvol leren: aandacht, actieve betrokkenheid, feedback op fouten en consolidatie.

Aandacht vormt de eerste voorwaarde voor leren. Het brein filtert binnenkomende informatie selectief, waarbij alleen datgene wat aandacht krijgt het werkgeheugen bereikt. Docenten moeten actief de aandacht van lerenden richten door vragen te stellen, hun toon te variëren en kernpunten te benadrukken.

Bij actieve betrokkenheid codeert het brein nieuwe kennis het best wanneer lerenden intellectueel worstelen door hypotheses te vormen, vragen te stellen en te experimenteren. Deze cognitieve inspanning legt sterkere geheugensporen vast dan het simpelweg ontvangen van informatie.

Feedback op fouten speelt een cruciale rol in het leerproces. Dehaene beschrijft hoe het brein voorspellingsfouten gebruikt om interne modellen bij te werken. Lerenden proberen, falen, ontvangen feedback en passen aan. De emotionele context is hierbij belangrijk: feedback moet constructief zijn, niet bestraffend.

Consolidatie zorgt ervoor dat nieuwe informatie overgaat naar het langetermijngeheugen. Herhaling, gespreide oefening en slaap dragen bij aan deze geheugenvorming. Wat aanvankelijk moeizaam gaat, wordt geleidelijk automatisch, waardoor cognitieve ruimte vrijkomt voor nieuw leren.

Onderzoek naar het model van de flipped classroom laat zien dat veel studies zich richten op tevredenheid van lerenden in plaats van leerresultaten. Een analyse van Bishop en Verleger uit 2013 toont dat veel zogenaamde ‘actieve’ flipped classrooms beperkt blijven tot stemmen in polls of het beantwoorden van basisvragen. Dit creëert een illusie van betrokkenheid zonder verdiepend denken te bevorderen.

Om flipped classrooms effectiever te maken, moet elke fase volgens Vanbellingen doelbewust worden ontworpen. Voor de les kunnen voorspellingsvragen de aandacht prikkelen en voorkennis activeren. Tijdens de les moeten activiteiten verder gaan dan vermaak en daadwerkelijk uitdagen. Het gebruik van vragen met beelden om inzichten te verkrijgen, vergelijkingen te maken of standpunten te onderbouwen, bevordert complexere denkprocessen. Na de les helpen gespreide herhalingen en uitdagende vragen bij consolidatie.

De keuze van technologie is niet neutraal, merkt Vanbellingen op. Ze geven aan welk denken je van lerenden verwacht. Een woordwolk stimuleert opsommen, een motivatievraag vereist redeneren, een aanklikbare afbeelding nodigt uit tot ruimtelijk begrip. Het model van de flipped classroom is slechts de eerste stap. Het omdraaien van cognitie vormt volgens de auteur de volgende uitdaging en vereist dat technologie wordt afgestemd op hersenonderzoek. De toekomst van flipped learning draait niet alleen om video’s en polls, maar om bewust ontwerp van alle leerfasen met het brein van de lerende centraal. Technologie maakt denken mogelijk dat tot werkelijk begrip leidt.

Mijn opmerkingen

Bij het ontwerpen en faciliteren van leren, opleiden en onderwijs heb je te maken met tal van theoretische invalshoeken. Je hebt natuurlijk de klassieke driedeling behaviorisme, (sociaal-)cognitivisme en constructivisme. Verder onderscheidt Dale H. Schunk in zijn standaardwerk ‘Learning Theories’ de theorie met betrekking tot het verwerken van informatie, cognitieve leerprocessen, motivatietheorieën, theorieën rond zelfregulatie, theorieën rond de ontwikkeling van lerenden en uiteraard ook de neurowetenschappen. Neuroeducatie valt onder deze laatste koepel.

Het waardevolle is wanneer inzichten uit verschillende invalshoeken elkaar overlappen en versterken. Dit geldt voor de fundamentele elementen van Dehaene en hun vertaling naar het flipped classroom-concept. Dehaene’s elementen vind je ook terug bij andere auteurs en onderzoekers die zich bezighouden met leren.

Relevant aan Vanbellingens bijdrage is haar stelling dat technologiekeuzes niet didactisch neutraal zijn. Veel leertechnologieën bevatten specifieke didactische uitgangspunten. Het is daarom belangrijk om bij de selectie van leertechnologie deze onderliggende veronderstellingen te onderkennen. Vervolgens is het zaak om bij het ontwerpen van leerfasen expliciet rekening te houden met wat we weten over leren. Dit is overigens niet uitsluitend gebaseerd op de werking van ons brein.

Delen

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *