Zullen we het eens hebben over de ruimte van docenten om te professionaliseren, te ontwikkelen en zich voor te bereiden? #owd22

De afgelopen week vonden de SURF Onderwijsdagen plaats. Centraal stond daadkracht bij het realiseren van -dankzij digitalisering mogelijk gemaakte- onderwijsinnovaties. Deze vernieuwingen staan en vallen bij de inzet van docenten. Een veel gestelde vraag daarbij was of docenten voldoende ruimte hebben om hierin te participeren.

Diverse sprekers onderstreepten dat dit inderdaad ingewikkeld is. Er werden ook strategieën genoemd hoe hiermee om te gaan.

Wat is het probleem?

Laten we eens kijken naar de werkzaamheden van een docent die fulltime binnen het middelbaar beroepsonderwijs werkt. Ik ga er daarbij vanuit dat de betreffende instelling zich aan de CAO houdt. Ik baseer me ook op deze CAO (pdf). Ook doe ik geen recht aan de grote verschillen tussen docenten.

Een fulltime docent heeft een normjaartaak van 1659 uur per jaar. Twaalfhonderd uur besteedt deze docent aan lesgeven (inclusief voorbereiding en nazorg), aan stagebegeleiding, studieloopbaanbegeleiding, mentoraat en aan het afnemen van toetsen en examens. Voor voorbereiding en nazorg van een groepsles geldt een opslag van 40%. Dat betekent dat de docent 24 minuten de tijd heeft om zich voor te bereiden op één uur les en om aan nazorg te doen.

De overige 459 uur besteedt een docent aan zaken als individuele deskundigheidsbevordering (59 uur), teamontwikkeling (107 uur per FTE per cursusjaar), ontwikkeling (innovatie) van het onderwijsprogramma, overleg, coördinatie en afstemming, peer-review, deelname aan interne projecten, bedrijvenstages en open dagen.

Een docententeam bepaalt zelf de werkverdeling. Dat betekent dat sommige docenten open dagen organiseren en dat anderen onderwijsprogramma’s ontwikkelen. Stel, je bent per jaar 40 uur kwijt aan overleg, dan heb je 253 uur beschikbaar om bijvoorbeeld een onderwijsprogramma te herontwerpen naar een blended programma. Via de uren voor deskundigheidsbevordering en teamontwikkeling kun je daarop voorbereiden.

In de praktijk heeft de gemiddelde docent echter waarschijnlijk meer tijd nodig voor de werkzaamheden waarvoor de 1200 uur beschikbaar zijn. Neem als voorbeeld eens een docent pedagogiek die studenten onderwijsassistent moet helpen hoe zij om kunnen gaan met kinderen met afwijkingen in de neurologische ontwikkeling.

In een klassieke les bereidt de docent een korte instructie voor, maakt de docent formatieve toetsvragen, verzamelt de docent vragen voor een groepsgesprek en bereidt de docent een huiswerkopdracht voor. De docent maakt gebruik van reeds ontwikkelde materialen, maar moet ook de huiswerkopdracht nakijken.

Bij blended learning inventariseert de docent bijvoorbeeld via een online prikbord ervaringen van studenten met afwijkingen in de neurologische ontwikkeling (bijvoorbeeld: Ken je mensen in je omgeving met een stoornis in het autistisch spectrum of met ADHD? Noem drie kenmerken in het gedrag.). Verder gebruikt de docent korte instructievideo’s over de betreffende afwijkingen die de studenten moeten bekijken. Deze video’s zijn reeds ontwikkeld. Ook checkt de docent met een online test of de studenten de inhoud van de video’s hebben begrepen.

Op basis van de antwoorden bereidt de docent een verdiepende instructie voor. Tijdens de sessie denken studenten in subgroepen na over handelingsperspectieven voor onderwijsassistenten ten aanzien van leerlingen met een afwijking in de neurologische ontwikkeling. Deze opdracht is door de docent voorbereid. Aan het eind van de les presenteren studenten adviezen aan onderwijsassistenten. De docent vraagt de studenten een exitticket in te vullen waar de docent de uitkomsten ook van moet bestuderen.

Heb je binnen het klassieke scenario en binnen het blended learning scenario voldoende aan 24 minuten voorbereiding en nazorg? Volgens mij niet. Bovendien zullen docenten zieke collega’s moeten vervangen. Men is al met al meer tijd kwijt aan voorbereiding, uitvoering en nazorg. Deze extra inspanningen gaan ten koste van de beschikbare uren aan deskundigheidsbevordering, teamontwikkeling en ontwikkeling van het onderwijsprogramma.

Hoe gaan instellingen hiermee om?

De strategie die ik tijdens de Onderwijsdagen niet heb gehoord, is: we gebruiken de extra middelen die we als instelling krijgen uit de digitaliseringsimpuls voor het aannemen van meer docenten om docenten minder les te laten geven of om docenten meer ruimte te geven voor voorbereiding en nazorg zodat de uren voor professionalisering en onderwijsontwikkeling ook daadwerkelijk daaraan besteed kunnen worden. Deze strategie wordt overigens lastig toepasbaar naarmate we te maken hebben met minder beschikbare docenten.

Een andere strategie die ik nauwelijks heb gehoord, is: we gaan minder fysiek les geven. In vergelijking met andere landen kennen we in ons land relatief contacturen. Het reduceren van contacturen ligt maatschappelijk erg gevoelig omdat gevreesd wordt dat dit ten koste gaan van de kwaliteit. Lang niet al het onderwijs kan ook worden vervangen door online leren (denk aan de vele beroepsvaardigheden die studenten moeten oefenen).

Bovendien kost het ontwikkelen van kwalitatief hoogstaand materiaal dat studenten asynchroon kunnen bestuderen de nodige inspanningen. Ook zal je voortgangsgesprekken met studenten willen inbedden, die ook tijd kosten. Daar komt bij dat asynchroon online leren een groot beroep doet op het vermogen van studenten om hun eigen leren te reguleren. Je zult dus ook moeten investeren in de ontwikkeling van zelfregulatie.

Maar naarmate je meer aan asynchroon online leren kunt doen, zullen docenten minder tijd kwijt zijn aan voorbereiding, uitvoering en nazorg. Je bent wel aanzienlijk meer tijd kwijt aan ontwikkeling van online leerstof. Als het goed is, kun je deze leerstof wel vaker gebruiken en gemakkelijk actualiseren.

De eerste strategie die ik wel heb gehoord is: maak de vernieuwing urgent. Dat speelde bijvoorbeeld bij de faculteit Techniek van de HvA die is verhuisd naar een ander gebouw. Daar beschikte men over minder ruimte om fysiek onderwijs te verzorgen. Docenten moesten dus wel hun onderwijs gaan herontwerpen en meer online onderwijs gaan verzorgen.

Docenten leveren bij een urgente vernieuwing extra inspanningen om dit te realiseren. Zij werken waarschijnlijk dus meer dan de uren die zij zouden moeten werken. Ik kan me situaties voorstellen waarbij je van docenten vraagt extra te werken. Dit zou echter geen regel kunnen zijn. Daarom is deze strategie m.i. niet duurzaam voor de realisatie van onderwijsinnovaties. Hetzelfde geldt voor een variant hierop: een beroep doen op intrinsieke motivatie van docenten. Je loopt het risico dat docenten opgebrand raken.

De tweede strategie is dat je professionalisering integreert met onderwijsontwikkeling. Je organiseert dan geen aparte trainingen. Docenten leren dan bijvoorbeeld een leermanagementsysteem te gebruiken terwijl zij een blended module ontwikkelen. De docenten gebruiken ondersteunende materialen en worden begeleid door een expert. Dit kan een zinvolle strategie zijn, mits de docenten over een zekere basiskennis beschikken. Je wint echter geen tijd op het gebied van voorbereiding, uitvoering en nazorg.

De derde strategie, die werd genoemd, is het aanstellen van specifieke ontwerpers en ontwikkelaars van online onderwijs. Je doet dus een minder groot beroep op docenten bij de ontwikkeling van onderwijsprogramma’s. Het ontwikkelen van dergelijke programma’s is voor verschillende docenten echter juist één van de zaken die hun werk aantrekkelijk maakt. Als je hen deze taak uit handen neemt, dan zouden deze docenten weleens van baan kunnen veranderen.

Het aanstellen van speciale ontwerpers/ontwikkelaars gebeurt overigens ook omdat dit een specifieke expertise is. Bovendien gaat het hierbij om aanvullende deskundigheid. Deze ontwerpers/ontwikkelaars werken samen met docenten. Docenten zijn dan niet veel minder tijd kwijt aan de ontwikkeling van onderwijsprogramma’s. Je wint ook nu geen tijd op het gebied van voorbereiding, uitvoering en nazorg. Tenzij dit proces ertoe leidt dat je minder fysiek les gaat geven.

Strategie vier is de strategie van specialisatie en focus. Een beperkt aantal docenten houdt zich bezig met onderwijsinnovatie en geeft bijvoorbeeld minder les. Ook minimaliseer je overleg. Je focust je als team ook op een beperkt aantal innovaties. Deze strategie doet een groot beroep op teamwerk en op leiderschap. Je werkt ook niet met zeer gedetailleerde jaartaakkaarten per docent. Je hebt ook voldoende mensen binnen je team, met verschillende aanvullende deskundigheden.

De vijfde strategie die wordt toegepast, is het ontwikkelen van allerlei hulpmiddelen die het werk van docenten meer efficiënt moeten maken. Denk aan databases met tools die docenten kunnen gebruiken, ontwerpmethodieken of korte handleidingen. Het geven van praktijk-nabije ondersteuning door bijvoorbeeld ICTO-adviseurs valt hier ook onder. Ik durf geen uitspraken te doen over de vraag of deze strategie ertoe bijdraagt dat docenten minder tijd kwijt zijn aan hun reguliere werkzaamheden.

De zesde en laatste strategie heeft betrekking op het uit handen nemen van bepaalde werkzaamheden van docenten. Bij de TU Delft zet men bijvoorbeeld student assistenten in die content invoeren in het leermanagementsysteem Brightspace. Een ander voorbeeld zijn bibliotheekmedewerkers die zaken als auteursrecht voor een docent uitzoeken als deze open educational resources wil gebruiken of een medewerkers die helpt bij het zoeken van leermateriaal.

Wat ik niet heb gehoord ten aanzien van deze strategie:

  • Administratieve taken van docenten door ondersteuners laten uitvoeren.
  • Bepaalde taken van docenten automatiseren. Bijvoorbeeld het semi-automatisch nakijken van antwoorden op open vragen. Technologieën zijn hiervoor ook vaak nog niet toereikend.

Ook nu durf ik geen uitspraken te doen over de vraag of deze hulpmiddelen ertoe bijdragen dat docenten minder tijd dan nu kwijt zijn aan hun reguliere werkzaamheden.

Ik vind het echter van groot belang om dit onderwerp eens expliciet te adresseren tijdens evenementen over onderwijsinnovatie, zoals de Onderwijsdagen. Een gebrek aan ruimte van docenten om te professionaliseren, te ontwikkelen en zich voor te bereiden kan namelijk weleens de belangrijkste drempel zijn voor de verbeteringen en vernieuwingen die we beogen te realiseren met behulp van digitalisering.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.