De rol van onderwijs binnen de Europese kennissamenleving

Burgers moeten over voldoende kennis en vaardigheden beschikken opdat de Europese Unie in 2010 de meest concurrerende en dynamische regio in de wereld zal zijn. Daar is al vaak over geschreven. Volgens het Centraal Planbureau (CPB) is beleid op de gebieden van internationale handel, concurrentie en arbeidsmarkt vaak effectiever om kennistekorten te voorkomen, dan onderwijsbeleid. Desalniettemin stelt het CPB vijf oplossingsrichtingen voor onderwijsbeleid voor, om een bijdrage te kunnen leveren aan deze doelstelling van de EU:

  • Goede voorlichting (onder meer via toekomstscenario's), die burgers helpt bij het maken van keuzes met betrekking tot opleidingen.
  • Een flexibeler onderwijssysteem om schokken op de arbeidsmarkt op te kunnen vangen. Voorbeelden van instrumenten zijn een goede coördinatie tussen bedrijfsleven en onderwijs, en leer-werktrajecten. Ook suggereert het CPB dat meer concurrentie aan de kant van de aanbieders van onderwijs kan leiden tot een grotere flexibiliteit.
  • Het stimuleren van onderwijsdeelname gericht op ‘cruciaal geachte’ economische sectoren of beroepen (niet zonder risico's).
  • Meer deelname aan algemeen onderwijs, in plaats van deelname aan specifiek onderwijs. Dat impliceert dat niet opgeleid wordt voor specialistische beroepen, maar voor bredere domeinen. Hoe specifieker opgeleid je bent, des te kwetsbaarder ben je volgens het CPB op de arbeidsmarkt. Je moet hierbij wel erkennen, schrijft het CPB, dat meer algemene kennis ten koste gaat van productiviteit (het duurt langer voordat je over noodzakelijke specifieke kennis beschikt). Er is overigens geen echt bewijs voor de werking van deze oplossingsrichting.
  • Het stimuleren van scholing voor werknemers. De auteurs stellen dat er weinig bewijs is dat sprake is van een onderinvestering in bijscholing. Dat geldt althans op Europese schaal. Wel stelt het rapport dat er sprake is van ongelijkheid in deelname aan scholing en training (zie pagina 47 van het rapport). Laag opgeleide werknemers nemen bijvoorbeeld relatief weinig deel aan scholing omdat zij relatief vaak een tijdelijk contract hebben. Het is voor bedrijven daarom naar verhouding minder aantrekkelijk om in deze doelgroep te investeren.

Het valt mij op dat het gebruik van ICT geen rol speelt in dit rapport. Je zou dat wel verwachten als het gaat om flexibilisering en een leven lang leren. Ook is er geen aandacht voor meer informeel leren.

Het rapport illustreert wat mij betreft ook een belangrijke beperking van het ver doorvoeren van 'evidence-based' beleid (een maatregel pas treffen als deze zich heeft bewezen). Want moet je geen maatregelen treffen, als er nog geen bewijs is voor de werking ervan? Maar een probleem wel bestaat?

Lees ook een uitgebreidere Nederlandstalige samenvatting van Skill gaps in the EU: role for education and training policies.

This content is published under the Attribution 3.0 Unported license.

Delen

Een reactie

  1. Als er te weinig onderzoeksresultaten zijn over een bepaald beleid of methode, kun je kleinschalig, snel en goedkoop beperkt onderzoek doen. Daarbij kunnen ook goedkoop studenten worden ingeschakeld. Beter weinig bewijs dan geen bewijs.
    Ook kun je sneller uitgebreid onderzoek uitvoeren door daarbij internationaal samen te werken. Ook is het belangrijk om grondig te zoeken welk onderzoek er internationaal al is verricht op een bepaald onderwerp.
    Ook ‘kwalitatief’ exploratief onderzoek kan belangrijke informatie leveren. Hiermee bedoel ik onderzoek waarbij geen cijfermatige resultaten worden verzameld.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *